19 november 2018
Lege%20doos1.jpg

Er staat weer een nieuw pensioenvehikel in de steigers voor de opbouw van een aanvullend pensioen in de tweede pijler via een werkgever. Na de recente invoering van de POZ, een pensioenovereenkomst voor zelfstandigen zonder vennootschap, is het VAPW in de maak via het wetsontwerp dat op 31 oktober werd ingediend door de regering in de Kamer.

Het Vrij Aanvullend Pensioen voor Werknemers richt zich naar loontrekkenden die geen, of een zeer beperkt aanvullend pensioen genieten via hun werkgever.

Hiermee wil de regering de toegang tot de 2de pijler verder veralgemenen. Aangezien de invoering en de financiering van de VAPW echter volledig ten laste is van de loontrekkenden, spreekt de Academische Raad van Pensioenen van een individualisering van de 2de pijler die eerder thuis hoort in de sfeer van de 3de pijler op basis van individueel initiatief. Zij verkiezen dan ook om de 2de pijler te verplichten in sectoren/bedrijven waar geen aanvullende pensioenopbouw voorzien is.

Zoals gezegd ligt het initiatief om een dergelijk contract af te sluiten volledig bij de werknemer. Hij bepaalt, binnen de wettelijke beperkingen, de omvang van de premie en hij kiest de gewenste verzekeraar voor de uitvoering van het contract. De werkgever wordt wettelijk verplicht om de gekozen premie in te houden op het nettoloon van de werknemer en door te storten naar de gekozen verzekeraar.

Fiscaal wordt een VAPW op dezelfde wijze behandeld als een persoonlijke bijdrage in een collectief pensioenplan : 4,40% taks op de premies, 30% van de premie als belastingvermindering en 10% eindbelasting bij de vereffening op pensioenleeftijd.

De bepaling van de mogelijke, beperkte premies is echter vrij complex. De maximale premie is beperkt tot 3% van het referteloon met een minimum van 1.600€. Het referteloon is de bruto jaarbezoldiging van 2 jaar kalenderjaren voordien, en de alzo berekende premie dient nog verminderd te worden met de aangroei van pensioenrechten uit de 2de pijler in het vorige kalenderjaar. Praktisch zal er dus weinig of geen marge overblijven indien er reeds een collectief pensioenplan bestaat via de werkgever.

De mogelijkheden van het VAPW zijn dus eerder beperkt tot bedrijven en sectoren waar geen aanvullende pensioenplannen bestaan. Meestal zijn de algemene lonen en arbeidsvoorwaarden dan ook beperkt en waarschijnlijk zullen in die omstandigheden weinig werknemers interesse hebben voor bijkomende, persoonlijke pensioenpremies in een complex systeem via de werkgever, dat bovendien fiscaal minder interessant is dan het klassieke pensioensparen.

Vermoedelijk zullen de werkgevers ook niet happig zijn om deze bijkomende en individuele administratie ten laste te nemen. Om dit te vermijden zullen er misschien bijkomende collectieve pensioenplannen afgesloten worden. Via een omweg zou dit dan toch bijdragen tot de gewenste veralgemening van de tweede pijler…..